![]() |
tekst: Cees Tempel
Wanneer Cees en Loes Tempel in 1998 tijdens een vakantie in Oostenrijk affiches zien waarop ‘het grootste’ Oostenrijkse klederdrachtenfeest met circa 8000 medewerkenden en 40 orkesten wordt aangekondigd, is hun nieuwsgierigheid zo geprikkeld dat ze besluiten een tijdje in de buurt te blijven. Ze kamperen enkele dagen op een prachtig landgoed in Lofer, terwijl het feest in het kleine dorpje Unken plaatsvindt. Cees zou Cees niet zijn als hij geen uitgebreid dagboek bijhield en natuurlijk schoot hij het ene na het andere fotorolletje vol.
's Middags gaan wij naar het Heimatmuseum Kalchofengut in Unken. Volgens een foldertje op de camping in Lofer is dit een oude boerderij met naast de gebruikelijke oude gebruiksvoorwerpen ook een zeer oud exemplaar van een kostuum van een plaatselijke steltendanser. Het museum lijkt volkomen uitgestorven. De staldeuren waardoor wij naar binnen gaan blijken echter wel aan de straatkant te gesitueerd te zijn, maar de ingang is aan de andere kant van de boerderij. Dat zou ik toch ondertussen in al die openluchtmusea die ik bezocht heb geleerd moeten hebben. Bij de receptie ontmoeten wij een wat knorrige oude baas die nog voordat ik de entree betaald heb ons duidelijk maakt dat wij zowel binnen als buiten niet mogen fotograferen. Er zijn ansichtkaarten in overvloed te koop. Wat een zakenman! Op de eerste etage treffen we onder andere een ruimte aan waar diverse figuren in streekdracht staan opgesteld. Het pak van een steltendanser hangt echter schuin over een kast en een tafel. Het totaal is te lang om onder het lage plafond op te stellen. Het is vervaardigd van grof geweven linnen en volgens het bijgeplaatste kaartje ruim tachtig jaar oud. De bijbehorende stelten staan tegen de muur en de gebruikelijke leren band, bretels en versierde hoed liggen op een stoel. Blijkbaar blijven we wat te lang in de desbetreffende kamer, want plotseling staat onze suppoost weer naast me en zegt nogmaals dat ik niet mag fotograferen. Dan maar een kaart gekocht.
Het is stralend weer. We gaan weer naar Unken. Vandaag vindt daar het grootste Oostenrijkse klederdrachtenfeest plaats. 40 muziekkapellen begeleiden 8000 in klederdracht gestoken deelnemers aan een grote optocht.
Omdat ons de vorige dag is verteld dat parkeren in het dorp volledig onmogelijk is, gaan we als slimme Nederlanders op de fiets. Als we in Unken aankomen, begeeft de dorpspastoor zich met een aantal misdienaren, gevolgd door een grote groep vaandeldragers en muzikanten vanuit de feesttent naar de midden in het dorp gelegen grote weide op om daar een mis te celebreren. Een paar duizend gelovigen sluit zich daarbij aan. Vanaf een bovenweg is dat niet alleen een fantastisch gezicht, maar de combinatie van kerkmuziek gespeeld door een blaaskapel aangevuld met duizenden stemmen levert ook nog eens zeer indrukwekkende muziek op.
Na de mis zoekt iedereen een rustige plek op om te lunchen. De ene groep deelnemers zoekt het terras van een restaurant op, terwijl een andere groep zich naar een schaduwrijke plek aan de rand van het bos verplaatst. Iedereen moet de lunchpauze tot het begin van de optocht op zijn eigen manier doorbrengen.
Plotseling is het zover. Wij denken een redelijk rustige plek langs het parcours gevonden te hebben. Maar als de eerste Peitschenknallers hoog op hun paard gezeten langs komen en hun knallende zwepen laten horen komt het publiek van alle kanten aangestroomd. Na de plaatselijke Musikkapelle volgen D’Saalachtaler, de dansgroep die ons gisteravond zoveel plezier bezorgde. Zij worden gevolgd door een houten kanon dat om de paar honderd meter met veel lawaai een losse flodder afschiet. En dan houdt het niet op. Grote klederdrachtgroepen in de bekende kostuums met lederhozen en dirndl's afgewisseld met ouderen, vaak gekleed in misschien nog wel oudere kostuums met prachtige Silber- en Goldhauben (kappen van zilver- en gouddraad). Maar ook in het publiek zie je velen gekleed in traditionele dracht. Niet de klederdracht is uitzondering, maar de toerist in zijn vrijetijdskleding. Spannend wordt het als men tot ontdekking komt dat de stoet te lang is. Er was gepland dat de hele stoet het kruispunt waar wij staan gepasseerd zou zijn als de eerste deelnemers weer terug zouden komen. Ergens boven in het dorp bij de kerk zou men met een grote bocht de terugweg aanvaarden. Maar helaas, achtduizend deelnemers jaag je niet zo maar even over de straat. Dus moet men elkaar precies op de plaats waar wij staan passeren. Vijf minuten lang is het dringen geblazen. Dan is het probleem voorbij en kunnen de zwepen weer knallen en de muzikanten weer volop spelen. Vooral aan de ouderen is het af te zien dat een dergelijke tocht in deze hitte je niet in de koude kleren gaat zitten. Het is bloedheet en het is maar goed dat de mensen van het Rode Kruis non stop rondlopen met flessen water en plastic bekertjes. Dankzij Loes en een terrasje aan de overkant van de straat komt ook mijn inwendige mens niets te kort. Na afloop van de optocht zoeken wij net als vele andere toeschouwers een gezellig schaduwrijk terrasje op. De Rindssuppe mit Knödel en de Bratwurst mit Sauerkraut verschijnen op de diverse lange biertafels en de stemming stijgt mede dankzij de snel aangevoerde grote glazen bier en wijn. Als er een harmonicaspeelster verschijnt die speciaal voor ons Tulpen aus Amsterdam gaat spelen, houden wij het voor gezien. In veertig minuten fietsen we naar de camping terug.
Dit artikel is eerder verschenen in het tijdschrift Volksdans,
een uitgave van het Landelijk Centrum voor Amateurdans.
24de jaargang nummer 2, mei 2005