tekst: Cees Tempel
Daar was een edel palsgravin,
den graaf die stond in haren zin.
Maar die haar deugd benijdde,
't was Gollo, die uit geile min
haar meende te verleiden.
Deze tekst, opgetekend in Olmen door Stefanie van Loock (1898-1984), vormt het eerste couplet van een lied met als titel Van Genoveva in het schitterende boek Traditionele Vlaamse Volksliederen en dansen, samengesteld door Hubert Boone.
Boone, werkzaam in het Brussels Muziekinstrumentenmuseum en muzikaal leider van het ensemble Limbrant, Het Brabants Volksorkest en volksdansgroep De Vlier, schreef een boek dat eigenlijk uit drie delen bestaat. Het eerste hoofdstuk behandelt het verhaal van en de liederen over Genoveva van Brabant, het tweede gaat over verhuisliederen en in de laatste drie hoofdstukken komt de dans aan bod.
Boone zou het boek oorspronkelijk met Renaat Van Craenenbroeck, volksdansleider te Antwerpen, schrijven. Maar helaas overleed de laatste op 6 juli 2001 in Vela Luka in Kroatië, waar hij met zijn dansgroep aan een zwaarddansfestival deelnam. Van Craenenbroeck zou het dansgedeelte van het boek met zijn brede kennis van de Europese volksdans voeden en een aantal danstypes van Laban-notaties voorzien.
Een zekere Siegfried trekt aan de zijde van Karel Martel ten strijde tegen de oprukkende Saracenen. Zijn vriend Gollo zal zorg dragen voor zijn gemalin Genoveva. Gollo is verliefd op Genoveva en probeert haar te verleiden. Als dat niet lukt schrijft hij een brief aan Siegfried waarin hij Genoveva van overspel met de kok beschuldigd. De kok wordt vermoord en Genoveva opgesloten in de toren van het kasteel. Daar bevalt zij van haar zoon Benoni. Er wordt een tovenares omgekocht om de twijfels van Siegfried weg te nemen. Deze besluit dat zijn vrouw en kind moeten worden omgebracht. De ingehuurde moordenaars laten Genoveva en Benoni echter achter in het woud, waar ze gesteund door de wilde dieren in een spelonk overleven.
Wanneer Siegfried terugkomt van de strijd, verneemt hij het droeve verhaal. Gollo wordt door vier ossen in stukken getrokken en Siegfried zoekt vertroosting in de jacht. Hij vindt Genoveva en Benoni in de grot en neemt hen mee terug naar zijn kasteel. Als dank laat hij een kapel bouwen in het bos waar Genoveva en haar kind overleefden.
Hubert Boone vertelt ons in het kort, maar prachtig geïllustreerd, over de diverse vormen waarin de laatmiddeleeuwse legende van Genoveva tot ons is gekomen: in boeken, theaterbewerkingen, als opera, poppenspel, en op zogenoemde 'vliegende bladen' als volkslied. Deze vliegende bladen zorgden voor een ruime verspreiding van veel liederen. Volksdichters schreven de liedteksten, drukkers verzorgden de uitgaven en zo werden ze op jaarmarkten en andere grote feesten door liedjeszangers verkocht. Normaal gesproken stond er geen muzieknotatie op deze bladen, maar werd verwezen naar een algemeen bekende melodie. Hubert Boone verwijst naar een veertiental bladen waarop het Genoveva-lied voorkomt. Vijf daarvan zijn afkomstig uit Nederland. In een bijlage treft u zesenveertig coupletten aan zoals uitgegeven door F.G.L. Holst uit de Bloemstraat te Amsterdam. Zelf noteerde Boone een vijftal versies van de volksliederen in de volgende plaatsen: Olmen, Aaigem, Bambrugge, Nederokkerzeel en Langdorp. Opvallend zijn de verschillen in tekst en melodie.
Het 'overhalen': de verhuizing van notaris August van Olmen (met sjerp, links van de rozekenskar) van Sint-Lenaarts naar Brecht in 1933 |
Naer Oostland willen wy ryden,
Naer Oostland willen wy mêe,
Al over die groen heiden,
Frisch over die heiden,
Daer isser een betere stêe.
Tijdens het 'overhalen', het verhuizen van knechten en meiden, maar ook van de pachters, werden veelal van oudsher vaststaande liederen gezongen. Boone vertelt ons uitgebreid over alle gebruiken die men tot het midden van vorige eeuw kende in het Vlaamse land. Na de tweede wereldoorlog was het overhalen zo goed als uitgestorven en werden sommige elementen overgenomen ter gelegenheid van de viering van een gouden bruiloft of die van een honderdjarige. Een enkele keer werd zelfs een normale verhuizing in de stijl van het overhalen geënsceneerd.
Oorspronkelijk trok men in het voorjaar naar een nieuwe baas of verhuisde een pachter naar een nieuwe boerderij. Nogal wat liederen dragen daarom de titel Half-maartlied.
In Kasterlee zong men:
En in Gierle daar willen wij nie' wonen,
daar zijn er de wijven te zwet*.
Maar in Kastel* daar willen wij wel wonen,
daar zijn ze wa' witter geblekt*.
* zwet: zwart, Kastel: Kasterlee, geblekt: gebleekt.
Onderweg werd wel even afgestapt bij een herberg. Dan klonk het:
Bazin, tap ons een kanne bier!
Hebt gij geen bier, dan tap ons wijn!
Wij zulle u welle betalen,
Eer dat het gedronken zal zijn!
Ook in ons land kende men het begrip 'overhalen' of 'overtrekken'. In de Achterhoek was Sint Peter een belangrijke dag in het leven van de huurboeren. Kon men de pacht niet betalen, dan moest men vertrekken. Op de nieuwe boerderij, vaak gezocht richting Twente, waar ook toen de prijzen al laag waren, werd men ontvangen door de noabers, de buren. Dan werd er koffie gedronken en de nodige borrel en na enige weken werd een buurtfeest georganiseerd: het oavertrekkingsmoal of de willekomste. Meester H.W. Heuvel vertelt hierover prachtig in zijn boek Oud-Achterhoeksch Boerenleven.
In het voorjaar van 2001 verhuisde ikzelf ook naar Twente en nog steeds hebben de buurkinderen het over het intrekkersmoal dat ik op advies van mijn Twentse vrienden na een aantal weken voor familie, vrienden en kennissen organiseerde, maar vooral voor mijn buren, die mij op hun beurt met een originele melbuul verrasten, gevuld met Bornse drank en vele boekjes over het leven in Twente en de daar aanwezige bezienswaardigheden. Een melbuul is niet alleen een meelzak, maar ook de scheldnaam voor een inwoner van Borne. Zo deed ik dan mijn intrede in deze plaats.
Juffrouw wilde de polka leeren,
één, twee drie-stap, en dan keeren,
nee, menheer, ik en dans niet meer
want mijn teen die doet te zeer.
De naam polka zou afkomstig zijn uit Tsjechië en 'helft' betekenen en daarmee verwijzen naar de polkapas die uit twee halve draaien bestaat. Boone geeft behalve deze vrij algemeen aanvaarde stelling nog een aantal andere mogelijkheden.
In ieder geval raakt de naam polka rond 1835 bekend in Praag en een aantal jaren daarna in heel Tsjechië. Binnen een paar jaar wordt de dans bekend in Wenen, Parijs en van daar uit wereldwijd. In 1844 leerde men de dans in België. In het tijdschrift La Belgique Musicale verscheen een korte beschrijving van de historie van de dans, een paar maanden later gevolgd door een advertentie waarin een methode van de Franse choreograaf Jules Perrot werd aangeprezen. In een aparte kolom stond de dans beschreven: Manière de danser la Polka.
Boone beschrijft in zijn boek uitgebreid de muzikale kenmerken van de Vlaamse polka. Dan volgen in totaal vijftig zeer verschillende polkamelodieën, allen voorzien van plaats van optekening en gedeeltelijk voorzien van nadere informatie en verwijzingen naar varianten elders in Europa.
De schottisch is de tweede dansvorm die Boone beschrijft. Ook hier zeer veel informatie over de herkomst van de naam, de verspreiding in en buiten Europa, de varianten en het tempo. In België kwam de dans in 1850 overgewaaid uit Parijs, waar de dans een jaar daarvoor geïntroduceerd werd. Wederom had het tijdschrift La Belgique Musicale de primeur. De abonnees ontvingen bij het blad muziek en dansbeschrijving van de Schottisch de Mabille van een zekere Pilodo.
Ook van de schottisch volgen na de inleiding een vijftigtal melodieën, helaas met veel minder achtergrondinformatie.
Striëp, striëp, onder huire riëp,
Mieke hëft a roksken oep
en wast a gat mee ziëp.
Streep, streep, al onder hare reep,
Mieke heft uw rokje op
en wast uw gat met zeep.
In het laatste hoofdstuk beschrijft Boone een mengeling van tweeëntachtig zeer verschillende dansen. Hier wordt het voor de in de herkomst van dansen en muziek geïnteresseerde pas goed smullen geblazen. Een aantal door Boone genoteerde dansen komt ook bij ons voor. Zo herkennen we onze Lot is dood als Streep in Vlaanderen, de Hoksebarger heet daar Bonjour, de Zevenslag kennen wij als Zevensprong en de Smid uit onze Achterhoek heeft in Vlaanderen een voornaam gekregen: Jan Smid. Maar er zijn ook nog al wat onbekende dansen onder, zoals de salondans Ostendaise, de Kolom, de Molendans, de Weversdans en de alleen door vrouwen uitgevoerde Lap in 't gat.
Lap in 't gat zaa Mèe lawaët,
de muilen zal wel draaien,
Jan Lawaët, zaa Mèe rechtòët,
de muilen dròët altaët.
Lap in 't gat zei Mie laweit,
de molen zal wel draaien,
Jan laweit, zei Mie rechtuit,
De molen draait altijd.
Eén van de oudste in het boek beschreven dansen is de trawantel, een stokkendans waarvan de oorsprong terug te voeren zou zijn op de middeleeuwse reizwaarddansen. De dans wordt slechts begeleid door een vaststaand ritme, gespeeld door één trommelaar. Ook hiervan treffen we bladmuziek aan in het boek.
Het Sint-Sebastiaansgilde van Herentals danst de kadril collectie Koninklijk Musea voor Kunst en Geschiedenis, Brussel |
Het boek eindigt met een aantal kadrils. Het verschil tussen de oude quadrilles en de hier beschreven kadrils wordt in een tekst van Renaat van Craenenbroeck prachtig uit de doeken gedaan. Opvallend is dat in sommige dorpen de figuren afgeroepen worden met verbasterde Franse termen: vandeu (avant deux), vankat (avant quatre) en pastrel (pastourelle). Bij ons komen vergelijkbare afroepen voor in de Gelderse boerendans, zoals die in de Achterhoek wordt uitgevoerd.
De dans wordt wordt vaak afgesloten met een steeds sneller herhaald thema van de laatste figuur, tot de dansers de tapkast bereikt hebben. Het is ook overal hetzelfde!
Hubert Boone verzorgde eerder met Renaat Van Craenenbroeck een aantal delen uit de reeks Traditionele dansen uit de Vlaamse gewesten, uitgegeven door de werkgroep Vlaams Dansarchief van het Instituut voor Vlaamse Volkskunst. Deze reeks bevat muziek en dansbeschrijvingen per streek of plaats. Veel van de daarin verschenen dansinformatie treffen we nu per dans gebundeld aan met verwijzingen naar en citaten uit eerder verschenen vakliteratuur. Hierdoor worden vrijwel alle dansen geplaatst in een veel groter Europees kader. Toch worden ook de kleinere verschillen van dorp tot dorp niet vergeten. Dansonderzoek van hoog niveau.
Hubert Boone |
Deze recensie is eerder verschenen in het tijdschrift Volksdans,
een uitgave van het Landelijk Centrum voor Amateurdans.
23e jaargang nummer 1, februari 2004