Stichting Toverbal

‘geen slappe, langzame boerendansjes’
Cees Tempel over zijn passie voor Nederlandse dans

Ad Linkels

Cees Tempel
foto Ruben Timman

Nederlandse volksdansen uit met name Oost-Nederland - Twente, Salland, Achterhoek - vormen de inspiratiebron voor het praktische en theoretische werk van dansdocent Cees Tempel (59). Hij werkt momenteel aan een vervolg op zijn boek Muziek en dans uit Oost-Nederland.

‘Al in mijn jeugd kwam ik regelmatig in aanraking met Nederlandse dans. Vooral boerendansgroepen binnen de Federatie van Folkloristische Groepen in Nederland maakten mij vertrouwd met de Nederlandse volksdans. Toen ik in de jaren zestig op de kweekschool in Deventer zat, danste ik bij Chaverim, een dansgroep die een internationaal volksdansrepertoire danste. Omdat Chaverim ook wel eens een Nederlandse serie op het podium wilde brengen, ben ik toen gaan snuffelen in de boeken van Sanson-Catz. Ik ontdekte dat wat daarin stond niet klopte met het grote aanbod dat ik kende van regionale folkloristische groepen. Toen ben ik voorzichtig begonnen met het verzamelen van informatie over Nederlands dansrepertoire.
Dat werd serieuzer toen ik als bestuurslid verbonden was aan het Amsterdamse Terpsichoré. Toen ook die organisatie Nederlands op het programma wilde opnemen, werd er contact gelegd met Elsche Korf en Frans Tromp (Terschellinger dansen), Kees Nooteboom en Marco Bos (dansen uit Noord-Holland), en Ellie Olderaan (nieuwe dansen uit de Lage Landen). Toen Ferdinand van Altena mijn bestuurstaken overnam vroeg hij mij dansmateriaal te leveren uit Twente.

Ootmarsumse Boerendansers
Ootmarsumse Boerendansers

Vanwege die vraag ben ik in 1982 mijn echte onderzoek gestart. Terug naar het oosten. Want hoewel ik in Amsterdam ben geboren, mijn moeder uit Schagen en mijn vader uit Groningen afkomstig is, had ik een groot deel van mijn jeugdjaren doorgebracht in Apeldoorn en Deventer. Uit mijn jeugd wist ik dat het Nederlandse dansrepertoire veel groter is dan wat ons in de volksdanswereld wordt voorgeschoteld. Op boerenbruiloften danste men vroeger naast de traditionele Driekusman bijvoorbeeld ook de veleta, een modedans uit het begin van de vorige eeuw, die met andere modedansen was doorgedrongen in het repertoire.
Vanaf 1982 heb ik alles wat te maken had met boerendansen in Oost-Nederland onderzocht, vastgelegd en bestudeerd. Ik heb folkloristische groepen toestemming gevraagd om hun dansen vast te leggen. Dat ik net als zij dialect kon praten scheelde veel in het contact. Er bleek enorm veel materiaal te zijn. In dat kleine stukje Nederland bestaan bijna vijftig dansgroepen, in sommige plaatsen zijn er maar liefst drie. Het beschikbare materiaal heb ik vervolgens uitgewerkt. Met accordeonist Marco Bos samen en later met harmonikaspeler Frans Tromp heb ik cursussen verzorgd. Het onderzoek ging intussen door. De volkskunst en folklore van alle jaargetijden werd in beeld gebracht. Dat resulteerde in 1987 in mijn eerste boek: Muziek en dans uit Oost-Nederland.

Deed je al dat werk omdat je die Nederlandse dansen veel leuker vond dan andere internationale dansen?
‘Ik had mij daarvoor intensief beziggehouden met dansen uit Israël en de Balkan, met name Joegoslavië. Dat was het voor mij helemaal. Het Nederlandse dansmateriaal is in vergelijking met die stijlen technisch veel minder interessant. De reden om daar toch in te duiken was het feit dat er minder over was vastgelegd en dat er een groep mensen was die deze dansen leuk vond. Dat stimuleerde mij dat onderzoek te doen en het materiaal uit te dragen. Ik vind het leuk dat een aantal van de dansen die ik heb vastgelegd is terechtgekomen in het algemene volksdansrepertoire en het repertoire van een aantal volksdansorkesten.
Nu ik wat meer tijd heb, omdat ik niet meer als onderwijzer werkzaam ben, wil ik dat werk afmaken. Vandaar dat ik momenteel werk aan een vervolg op mijn eerste boek. Muziek en dans uit Oost-Nederland 2 maakt vooral melding van de wat minder traditionele dansen die Oost-Nederland zijn binnengedrongen vanuit het buitenland, modedansen bijvoorbeeld. Maar ook materiaal dat onder meer door de activiteiten van Nel Stolk in de jaren vijftig van de vorige eeuw vanuit de volksdanswereld doordrong in het repertoire van de folkloristische groepen. Het nieuwe boek bevat ook concrete dansbeschrijvingen.’

Folkloristische Vereniging Markelo

Een rage is het Nederlands nooit geworden?
‘Dat is ook niet mijn bedoeling geweest. Ik probeer de deelnemers aan een cursus een spiegel voor te houden. De algemene houding ten aanzien van Nederlandse dans is negatief: men associeert het met slappe, langzame boerendansjes. Totdat ze het zelf moeten doen en ontdekken dat het helemaal niet zo simpel en slap is. Hoeveel jongeren vastlopen wanneer ze in een driekwartsmaat moeten dansen! Moeilijker maatsoorten als een 7/8-maat en 9/8-maat lukken hen over het algemeen prima, maar de problemen komen bij een 3/4-maat. Dan struikelen ze over hun eigen benen. Blijkbaar een fase die ze in hun volksdanscarrière niet hebben meegemaakt. Ze ontdekken het andere en bijzondere van het Nederlands. Een gelukkige bijkomstigheid is natuurlijk dat orkesten als de Eerste Hollandse Dansband en de Perelaar de muziek anders zijn gaan spelen. Hun interpretatie klinkt niet zoals de groen-witte Nevofoonplaat. Of zoals bij de folkloristische groepen, waar de muziek door een enkele muzikant op trekzak of accordeon wordt gespeeld.

Wat ontbrak er aan deze roemruchte grammofoonplaat van Nevofoon met Nederlandse dans?
‘Het orkest van Tim de Wijs dat op deze plaat staat speelde volksdansmuziek uit alle landen die toen populair waren. Er werd niet gekeken naar het typische van specifieke streken. De dansmuziek uit alle Nederlandse streken, van Terschelling tot aan Zeeland, werd op die plaat gespeeld volgens de notities van mevrouw Sanson-Catz. Maar je kon niet horen of het nu Terschellings was of iets anders. Alles had dezelfde klank, terwijl alle streken in Nederland hun eigen stijl hebben. In die tijd wist men dat wel binnen de Federatie van Folkloristische Groepen, maar in de volksdansbeweging was men daarvan niet of nauwelijks op de hoogte. Bijkomend probleem was toentertijd dat Femke van Doorn, die toen als enige Nederlands promootte in de volksdanswereld, in onmin leefde met de voorzitter van de Federatie. Dat kwam doordat Femke groepen erop had gewezen dat ze bepaalde dansen niet ‘goed’ deden. Ze bedoelde: ‘niet volgens het boekje’. In die tijd ging de volksdanser er nog van uit dat een dans hoorde te worden uitgevoerd zoals hij beschreven staat in een boekje. Echter, in elk dorp in het oosten van ons land dansen ze de Almelose Kermis net even anders, net zoals in bijvoorbeeld Servië een kolo in elk dorp net iets anders wordt gedanst. Er is niet één vorm van een bepaalde dans; elke dans verandert geleidelijk aan voortdurend.’

Folkloristische Vereniging Markelo

Houd jij je bezig met vernieuwende vormen van Nederlandse dans op het podium?
‘Ik houd het wel bij, maar podiumdans is voor mij geen volksdans. Nederlandse volksdansen zijn dansen die worden uitgevoerd op bals of bij andere gelegenheden waarbij bezoekers zelf dansen. Zodra je ze op het podium uitvoert, spreek ik niet meer van volksdans maar van theater. Als je Nederlandse dansen op het podium wilt zetten, moet je zo dicht mogelijk bij de basis blijven. Je moet uitgaan van de dansbewegingen en -patronen en niet van een artistiek idee, waarin vervolgens passen en figuren worden gestopt die slechts gedeeltelijk uit het Nederlandse volksdansrepertoire stammen. Toch gebeurt het zo meestal. Wat mij ook stoort, is dat er steeds vaker elementen in worden gestopt uit buitenlandse dansgenres. Sommige choreografen zeggen uit te gaan van Nederlands basismateriaal, maar het resultaat van hun werk bewijst dat ze dat materiaal niet kennen of beheersen. Dat kan er wel leuk uitzien, maar je moet het geen Nederlandse (volks)dans noemen. Er worden teveel choreografieën gemaakt door mensen die wel een cursus of opleiding internationale dans hebben gevolgd, maar zich niet of nauwelijks verdiept hebben in de Nederlandse dans. Op Nederlandse dansopleidingen komt de Nederlandse dans immers nauwelijks aan bod. Veel eigentijdse stukken ontberen ook het aardse en ingetogene, het ‘in de grond dansen’, dat typisch Nederlands is. Ik zie de dansers als idioten rennen over de vloer. Dat maakt het spectaculair, maar het hoort er simpelweg niet bij. De basis is veel meer het veren vanuit de knieën en dansen met kleine bewegingen. Die vernieuwende dansproducties kunnen als theaterstuk of muziekconcept wel leuk zijn, maar het is natuurlijk geen Nederlandse volksdans die voor het theater is gechoreografeerd. Noem het liever moderne dans of desnoods moderne Nederlandse dans. Als je traditioneel dansmateriaal wilt bewerken voor het podium is het niet voldoende dansjes te hebben gezien op video en daarmee te gaan knippen en plakken. Je moet de dansen beheersen, en je informeren over de cultuur waar die dansen deel van uitmaken.’

Jij maakt als dansdocent deel uit van volksdanswereld, maar je bent ook lid van de Federatie van Folkloristische Groepen. Zijn dat twee heel verschillende werelden?
‘De Federatie heeft ruim drieduizend leden. Het gaat vaak om kleine verenigingen en kleinschalige activiteiten. Veel van die groepen tellen leden die ook de volksdanswereld kennen, en dus ook het verschil tussen beide kunnen aangeven. Folkloristen zeggen: wij dansen folkloristische dansen. Het bestuur van de federatie houdt in de gaten of iedereen zich aan de vastgestelde normen houdt. Het woord choreografie komt in hun vocabulaire niet voor. De dansers in die kringen zijn zich over het algemeen heel bewust van wat ze doen en van de achtergronden van de dansen. Nederlandse volksdansers dansen van alles wat, voornamelijk van buiten Nederland, en zijn vaak veel minder geïnteresseerd in betekenis en achtergrond. Het gaat ze vooral om het bewegen, het lekker dansen. Het zal ze een zorg zijn wat een liedtekst betekent, als het linkerbeentje maar op de juiste tel de juiste kant op gaat. En het moet technisch niet al te lastig worden, want dan haken ze af. Een speciale categorie dansers binnen de volksdanswereld wil bovendien voortdurend kennismaken met nieuwe genres en dansen. Dat heb je binnen de Federatie helemaal niet.’



© Stichting Toverbal